Lezing: Handelingen 3:1-10
Overige: Jeremia 32:27
In de Bijbel, en zeker in het Nieuwe Testament, komen veel wonderen voor. Zij verwijzen naar de toekomstige wereld die God beloofd heeft en die met de komst van Jezus begonnen is. Maar al is het Koninkrijk van God in Christus begonnen, het is nog zeker niet af. Dat gebeurt pas bij de wederkomst van Jezus. De wonderen laten iets proeven en zien van de kracht de komende wereld (Hebreën 6).
Onder christenen heersen diverse opvattingen over het voorkomen van wonderen. Sommigen beperken de wonderen tot de tijd dat de Bijbel nog niet volledig was. Anderen denken, dat God ook in deze tijd nog wonderen doet. Voor dat laatste zijn ook wel bijbelse aanwijzingen.
De geschiedenis uit Handelingen 3 laat ons zien, dat wonderen niet altijd gebeuren op het moment dat wij dat nodig vinden: Jezus was vaak genoeg langs deze man in de tempelpoort gekomen. Ook zien we, dat deze gebeurtenis niet alleen uitredding brengt aan de kreupele man, maar tegelijk een hoger doel dient: veel mensen kpomen tot geloof in Jezus. Maar dit alles hoeft onze vrijmoedigheid om te vragen om een wonder niet weg te nemen. We schrijven God niets voor, maar leren genoegen te nemen met Gods reactie. Zijn antwoord kan zijn: "Ja"; maar ook: "Nee" of "Nog niet".
Door te bidden om Gods ingrijpen door uitredding of genezing steken we namens God onze hand uit naar een lijdende of verwonde medemens. Daarin zijn wij net zo hulpeloos als degene voor wie we bidden en net zo afhankelijk van God, die het grote werk doet. En dat is waar het om draait: dat we onze ogen richten op Hem die ons echt iets te geven heeft. Ons gebed is hooguit de uitdrukking van ons besef van Gods grootheid - we kunnen niets anders dan ontzag voor God hebben - en van Gods goedheid - Hij vraagt immers om Hem aan te roepen in onze benauwdheid en belooft uitredding te geven op Zijn tijd.