Aan het begin van zijn loopbaan vertelt Jezus dat het koninkrijk van God, nabij is, net zoals Johannes de Doper kort daarvoor deed. Dat koninkrijk komt onder verschillende benamingen steeds terug in de brieven van de apostelen. Maar wat wordt er nu precies mee bedoeld? Daarom eerst maar een korte geschiedenis van het Koninkrijk van God.
De Bijbel begint er niet mee, en toch is het plan van God vanaf de schepping geweest, om zijn koninkrijk op aarde te vestigen. Jezus laat in gelijkenis de Mensenzoon zeggen, dat het koninkrijk al vanaf de schepping (Matteüs 25:34) voor de mensen bestemd is. God wil als Koning heersen om zijn schepselen op aarde te laten genieten van Gods gerechtigheid en vrede. De mens was geroepen om in Gods naam de aarde te beheren en te bewaren door eenvoudig met God te wandelen. De zondeval kwam er tussen, maar Gods plan is niet wezenlijk veranderd. In de veroordeling van de slang die Adam en Eva verleidde, ligt de belofte besloten, dat er eens een mens zal zijn, die de zonde teniet zal doen. Dan zal - om een nieuwtestamentische uitdrukking te gebruiken - de tweede mens op aarde regeren. Tegelijk is het duidelijk, dat in de Bijbel wordt aangekondigd, dat de Heer Zelf als Koning op aarde zal regeren. Vele oudtestamentische profeten hebben daarover gesproken.
In het Oude Testament wordt dit koninkrijk voor het eerst genoemd bij de uittocht van Israël uit Egypte in de nacht waarin het Pascha gevierd werd. Die uittocht zou je de geboorte van de natie Israël kunnen noemen. Als ze door de Schelfzee getrokken zijn, roept Mozes God tot koning uit met de woorden: 'De Heer is koning voor eeuwig en altijd!' (Exodus 15:18). Het was Gods plan om door dit volk de aarde te regeren (Deuteronomium 28:9-13). God wilde in hun midden regeren en zo zijn heerschappij vestigen over de gehele aarde.
Israël heeft niet altijd die belijdenis van Mozes hooggehouden. Wat een tragisch moment was het toen ze een mens als koningn wilden, net als de andere volkeren: “Benoem liever een koning om ons te besturen, zoals alle andere volken er een hebben”. Daarmee verwierpen zij God als Koning (1 Samuël 8:5-7). Toch gaf Hij hun wat ze wilden: een koning naar hun hart (Hosea 13:11). Iemand die politiek en militair goede dingen deed, maar het belangrijkste naliet: hij leidde zijn volk niet op de weg van gehoorzaamheid en toewijding aan God. Toch bleef God trouw aan zijn volk. Uiteindelijk werd David, een man naar Gods hart, koning. Hij en zijn zonen na hem, regeerden op de troon van de Heer (1 Kronieken 29:23)! Uit hem zou de Messias voortkomen, die Koning zal zijn over Israël en alle andere volken (Jesaja 49:5, 6).
Hoewel Davids zoon Salomo regeert op de troon van de Heer, is hij niet de Messias-Koning. De profeten verwachten iemand, groter dan Salomo, die het koningschap op Zich neemt, aan wiens Koningschap geen einde komt. Die niet alleen "zoon van David" zal zijn, maar tevens: Zoon van God. Aan Hem zullen alle koningen der aarde onderworpen zijn (Psalm 2:2-10). En God beloofde dat in de verre toekomst een nakomeling van David, voor eeuwig over Israël en alle andere volken zou regeren: de Messias.
Het Nieuwe Testament beschrijft de komst van de Messias, Gods koning. Want met de komst van Jezus was de oprichting van dat eeuwig koninkrijk wel heel dichtbij gekomen. Maar het ongelofelijke gebeurde: de laatste zoon van David, de Zoon van God, vond maar weinig gehoor, zoals voorzegd door Jesaja (Jesaja 6:9,10). Zelfs zijn volgelingen realiseerden zich nauwelijks, dat deze Jezus dezelfde was als de Heer in het Oude Testament. Als God werd Hij verworpen om koning te zijn, maar nu werd Hij ook als mens afgewezen (vgl. Lucas 19:12-14).
De belofte van God aan Israël was: de Messias zal vanuit Jeruzalem regeren over Israël en alle volken, die dan ook jaarlijks naar Jeruzalem zullen komen om met Israël de feesten van de Heer te vieren. Die belofte is in de tijd van het Nieuwe Testament niet in vervulling gegaan. Maar ze is ook niet herroepen.
De beloften omtrent de Messias omvatten twee elementen. Er is enerzijds sprake van een lijdende en zelfs stervende Messias (o.a. Jesaja 53, Psalm 22). Aan de andere kant is er de belofte van een Koning die tot in in grote macht en heerlijkheid zal regeren, terwijl gerechtigheid en vrede de aarde vervullen. Dit stelde de oudtestametische profeten voor een probleem: Hoe valt dit te rijmen (1 Petrus 1:10,11)? Het antwoord op deze vraag is: door de opstanding van Jezus.En uit de rede van Jezus over "de laatste dingen" begrijpen we, dat die beloften van gerechtigheid en vrede voor de hele aarde vervuld zullen worden bij de komst van de Zoon des Mensen, de "wederkomst" van Jezus (Matteüs 24). Blijkbaar is de komst van Gods Koninkrijk uitgesteld, maar komen zal het!